Chemische eigenschappen van de bodem beïnvloeden in hoge mate mate de plantengroei en daarmee ook de aanvoer van organische stof aan de bodem, de voeding van bodemleven en daarmee ook weer bodemstructuur en waterhuishouding. Het gaat ook in belangrijke mate om de verhouding tussen de nutriënten: als die goed is, zijn voedingsstoffen beter beschikbaar voor het gewas.
Elementen, zuurgraad en CEC
Gewassen hebben in grote mate stikstof, fosfor, kalium, magnesium, calcium en zwavel nodig. Om die reden worden ze macro-elementen genoemd. Van sporen- (of micro-) elementen, zoals bijvoorbeeld koper, mangaan, kobalt en silicium heeft een plant minder nodig. Ook de zuurgraad van de bodem is belangrijk voor bodemkwaliteit en plantengroei: bij een pH-waarde van 4,5 en dus een zure bodem vermindert de beschikbaarheid van elementen, neemt de activiteit van het bodemleven af en daarmee ook de mineralisatie van de organische stof. Veen- en zandgronden zijn over het algemeen zuurder dan kleigronden. En verder is de CEC-waarde (de kationenomwisselingscapaciteit) van belang. Die bepaalt in hoeverre een bodem nutriënten en water kan vasthouden en kan naleveren tijdens het seizoen en hoe goed de bodemstructuur is. Voor een overzicht van streefwaarden voor gras download je het overzicht “Gras liegt nooit” uit de brochure Goud van oud grasland.
Bemesting in een natuurinclusief systeem
Tekorten aan stikstof, fosfor en kalium kunnen opgevangen worden met bemesting. Bij een natuurinclusief bedrijf doe je dat bijvoorbeeld met stikstofbindende vlinderbloemige gewassen, grasklaver, stalmest of compost. Lees hier meer over bij Bemesting.
